separate
(a)
(general)
|
afzonderlijk
(a)
(general)
|
separate
(a)
(different)
|
verschillend
(a)
(different)
|
separate
(a)
(division)
|
apart
(a)
(division)
|
separate
(a)
(different)
|
onderscheiden
(a)
(different)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
onderscheiden
onderscheidt
onderscheiden
onderscheidde
onderscheidden
|
separate
(a)
(general)
|
apart
(a)
(general)
|
separate
(a)
(different)
|
apart
(a)
(different)
|
separate
(a)
(division)
|
gescheiden
(a)
(division)
|
separate
(a)
(alone)
|
afzonderlijk
(a)
(alone)
|
separate
(a)
(general)
|
onderscheiden
(a)
(general)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
onderscheiden
onderscheidt
onderscheiden
onderscheidde
onderscheidden
|
separate
(a)
(alone)
|
alleen
(a)
(alone)
|
separate
(v)
(dissociate)
|
scheiden
(n)
(v)
(dissociate)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separate
(v)
(job)
|
afdanken
(v)
(job)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
afgedankt
dankt af
danken af
dankte af
dankten af
|
separate
(v)
(relationship)
|
uiteengaan
(v)
(relationship)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
uiteengegaan
gaan uiteen
gingen uiteen
|
separate
(v)
(job)
|
de bons geven
(v)
(job)
|
separate
(v)
(relationship)
|
scheiden
(n)
(v)
(relationship)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separate
(v)
(chemistry)
|
afscheiden
(v)
(chemistry)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
afgescheiden
scheidt af
scheiden af
scheidden af
scheidde af
|
separate
(v)
(relationship)
|
uit elkaar gaan
(v)
(relationship)
|
separate
(v)
(job)
|
ontslaan
(n)
(v)
(job)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
ontslagen
ontslaan
ontslaat
ontsloegen
ontsloeg
|
separate
(v)
(objects)
|
scheiden
(n)
(v)
(objects)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separate
(v)
(objects)
|
uit elkaar halen
(v)
(objects)
|
separate
(v)
(job)
|
de laan uitsturen
(v)
(job)
|
separate
(v)
(chemistry)
|
scheiden
(n)
(v)
(chemistry)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separate
(v)
(partition)
|
scheiden
(n)
(v)
(partition)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separate
(v)
(dissociate)
|
afscheiden
(v)
(dissociate)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
afgescheiden
scheidt af
scheiden af
scheidden af
scheidde af
|
separate
(v)
(border)
|
scheiden
(n)
(v)
(border)
|
separated
separate
separate
separated
separated
separate
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separate
(o)
(division)
|
apart
(o)
(division)
|