differentiate
(v)
(people)
|
onderscheid maken
(v)
(people)
|
differentiate
(v)
(difference)
|
onderscheiden
(v)
(difference)
|
differentiated
differentiate
differentiate
differentiated
differentiated
differentiate
|
onderscheiden
onderscheidt
onderscheiden
onderscheidde
onderscheidden
|
differentiate
(v)
(people)
|
discrimineren
(v)
(people)
|
differentiated
differentiate
differentiate
differentiated
differentiated
differentiate
|
gediscrimineerd
discrimineren
discrimineert
discrimineerde
discrimineerden
|
differentiate
(v)
(distinction)
|
een onderscheid maken
(v)
(distinction)
|
differentiate
(v)
(distinction)
|
onderscheiden
(v)
(distinction)
|
differentiated
differentiate
differentiate
differentiated
differentiated
differentiate
|
onderscheiden
onderscheidt
onderscheiden
onderscheidde
onderscheidden
|
differentiate
(v)
(difference)
|
differentiëren
(v)
(difference)
|
differentiate
(v)
(distinction)
|
uit elkaar houden
(v)
(distinction)
|
differentiate
(v)
(distinction)
|
onderkennen
(v)
(distinction)
|
differentiated
differentiate
differentiate
differentiated
differentiated
differentiate
|
onderkend
onderkent
onderkennen
onderkenden
onderkende
|
differentiate
(v)
(distinction)
|
differentiëren
(v)
(distinction)
|
differentiate
(v)
(comparison)
|
onderscheiden
(v)
(comparison)
|
differentiated
differentiate
differentiate
differentiated
differentiated
differentiate
|
onderscheiden
onderscheidt
onderscheiden
onderscheidde
onderscheidden
|