consolidate
(v)
(position)
|
versterken
(v)
(position)
|
consolidated
consolidate
consolidate
consolidated
consolidated
consolidate
|
versterkt
versterken
versterkt
versterkte
versterkten
|
consolidate
(v)
(merge)
|
combineren
(v)
(merge)
|
consolidated
consolidate
consolidate
consolidated
consolidated
consolidate
|
gecombineerd
combineert
combineren
combineerden
combineerde
|
consolidate
(v)
(position)
|
verstevigen
(v)
(position)
|
consolidated
consolidate
consolidate
consolidated
consolidated
consolidate
|
verstevigd
verstevigen
verstevigt
verstevigde
verstevigden
|
consolidate
(v)
(merge)
|
verenigen
(n)
(v)
(merge)
|
consolidated
consolidate
consolidate
consolidated
consolidated
consolidate
|
verenigd
verenigt
verenigen
verenigden
verenigde
|
consolidate
(v)
(unite)
|
fusioneren
(v)
(unite)
|
consolidated
consolidate
consolidate
consolidated
consolidated
consolidate
|
gefusioneerd
fusioneren
fusioneert
fusioneerde
fusioneerden
|
consolidate
(v)
(unite)
|
zich aaneensluiten
(v)
(unite)
|
consolidate
(v)
(merge)
|
samenvoegen
(v)
(merge)
|
consolidated
consolidate
consolidate
consolidated
consolidated
consolidate
|
samengevoegd
voegt samen
voegen samen
voegden samen
voegde samen
|
consolidate
(v)
(unite)
|
zich verenigen
(v)
(unite)
|
consolidate
(v)
(position)
|
consolideren
(v)
(position)
|
consolidated
consolidate
consolidate
consolidated
consolidated
consolidate
|
geconsolideerd
consolideert
consolideren
consolideerde
consolideerden
|