Charm — English Dutch translation24 translations found

charm (n) (general) talisman (m) (n) (general)
charm (n) (person) aantrekkingskracht (m) (n) (person)
charm (n) (appearance) charme (m) (n) (appearance)
charm (n) (general) fetisj (m) (n) (general)
charm (n) (appearance) aantrekkelijkheid (f) (n) (appearance)
charm (n) (person) charme (m) (n) (person)
charm (n) (general) amulet (m) (n) (general)
charm (n) (jewelry) hangertje (n) (n) (jewelry)
charm (n) (person) aantrekkelijkheid (f) (n) (person)
charm (n) (appearance) bekoring (f) (n) (appearance)
charm (n) (superstition) amulet (m) (n) (superstition)
charm (n) (magic) betovering (f) (n) (magic)
charm (v) (attract) bekoren (v) (attract)
charm (v) (attract) charmeren (v) (attract)
charm (v) (love) bekoren (v) (love)
charm (v) (magic) bezweren (v) (magic)
charm (v) (attract) boeien (v) (attract)
charm (v) (attraction) bekoren (v) (attraction)
charm (v) (attract) aantrekken (v) (attract)
charm (v) (love) verliefd maken (v) (love)
charm (v) (person) voor zich winnen (v) (person)
charm (v) (love) charmeren (v) (love)
charm (v) (attraction) charmeren (v) (attraction)
charm (v) (person) overhalen (v) (person)
Translate Charm into other languages
Translate charm into German
Translate charm into French
Translate charm into Italian
Translate charm into Spanish
Translate charm into Portuguese
Translate charm into Slovenian
Translate charm into Polish
Translate charm into Czech